Op 27 augustus 1799 landt voor de Nederlandse kust een Engels expeditieleger, die de Bataafse republiek wil omverwerpen. De Hollandse vloot wordt in de pan gehakt en de Hollandse troepen moeten de aftocht blazen. Op de vlucht voor het oorlogsgeweld trekken duizenden mensen naar het zuiden. Onder de vluchtelingen is Mietje Meyer, de zus van Toontje. In een brief laat Mietje aan Toontje weten in welke penibele situatie ze zich bevindt op het eiland Walcheren. Bakelandt, Toontje en Zita haasten zich op weg om haar te helpen. De vraag is: "Hoe zullen ze de Westerschelde oversteken?" Dankzij een schitterend staaltje komedie van Zita worden zij meegenomen op een Frans schip. Onderweg wordt hun schip gekelderd door een Engelse oorlogsbodem. Onze vrienden weten zich te redden. Een hartelijk weerzien volgt wanneer zij Mietje terugvinden in een vluchtelingenkamp. Op weg naar huis worden ze verrast door Engelse soldaten en niemand minder dan Milady, die gezworen heeft af te rekenen met de roverhoofdman.