Ter gelegenheid van Hec Leemans' 65ste verjaardag publiceerde het magazine STRIPGIDS onderstaand interview. TOON HORSTEN was de interviewer van dienst. TOON HORSTEN is hoofdredacteur van STRIPGIDS en schrijft voor diverse bladen, waaronder DE STANDAARD. Hij was tevens jarenlang de bezieler van het Stripfestival van Turnhout.
Ik maak nog altijd geen keuze
Stripgids sprak met Hec Leemans (65)
Met 'FC De Kampioenen' en de spin-off 'Vertongen & Co' staat tekenaar en scenarist Hec Leemans zeven of acht keer per jaar met een nieuw album hoog in de bestsellerlijsten. Hoewel hij op 28 januari jl. de kaap van de 65 rondde, lijkt Leemans - die ook reeksen als 'Bakelandt', 'Circus Maximus' en 'Nino' op zijn actief heeft - niet van plan om het rustiger aan te doen. Integendeel, hij wil zelf, als uitgever, 'Bakelandt' introduceren bij onze zuiderburen. Stripgids zocht hem op in Drongen bij Gent voor een ruime blik op zijn leven en werk.
Toon Horsten
"Ik groeide op in het Oostvlaamse Hamme. Mijn ouders waren brave, lieve mensen. Al in mijn kindertijd hadden de meeste mensen in mijn omgeving door dat ik een zeker tekentalent had. Alleen: mijn ouders namen mij niet mee naar bibliotheken of musea. We keken wel veel naar de Nederlandse televisie, waar je mensen als Toon Hermans of Wim Sonneveld kon zien, en een hoop dingen die in Vlaanderen nog niet denkbaar waren. Dat wel. Maar echt aan cultuur werd er niet gedaan, al interesseerde mijn moeder zich wel voor schilderen. Later zou ze zelfs nog een tekenopleiding aan de academie gaan volgen. De tentoonstellingen waar ik vanaf mijn vijftiende naartoe trok, bezocht ik op eigen initiatief. Ik trok heel vaak naar galerie Campo in Antwerpen.
Mijn hele jeugd lang had ik, als het om tekenen ging, maar één referentiepunt, iets waaraan ik mijn eigen talent kon aftoetsen: strips. 'Nero', 'Suske en Wiske', de weekbladen Kuifje en Robbedoes, ik las al wat ik te pakken kon krijgen. En ik maakte al meteen ook een eerste selectie: 'Dit vind ik goed gemaakt, die vind ik niet goed gemaakt.' Ik heb dus vooral leren tekenen door strips te lezen, en te kijken hoe al die grootmeesters het deden. Hergé, Marc Sleen, René Follet (die ik al heel vroeg had ontdekt), Cuvelier, Jijé en Giraud, Franquin? Ik zoog alles gretig op.
In de lagere school was ik een intelligente, maar luie leerling. Ik was met de vingers in de neus de eerste van de klas, en moest daar echt niks voor doen. Toen ik in het middelbaar kwam, werd het al wat moeilijker - en tot overmaat van ramp werd ik ook steeds eigenzinniger. (lacht) Mijn lager middelbaar maakte ik nog af, daarna trok ik naar de dagacademie in Dendermonde. Die was zo klein dat we nagenoeg privé-onderricht kregen. Ik had het geluk er op een paar heel goeie leraars te stoten, zoals Marcel Van Driessche en Hugo Van Beveren. Toch denk ik, met wat ik nu weet, dat ik een ander pad had moeten bewandelen. Ik had iets ambitieuzere studies moeten aanvatten.
Het milieu waarin iemand opgroeit, bepaalt niet alles in zijn verdere leven, maar toch zéér veel. Als je uit een arbeidersmilieu komt, en je wil je weg maken in het leven en aan dat milieu ontsnappen, doe je er vijf jaar langer over dan iemand die uit een bourgeoismilieu komt. Je moet als het ware een paar treden meer beklimmen. Een goeie opleiding en een diploma kunnen erg goed van pas komen om je vooruit te helpen. Kijk naar Herman Brusselmans, een schitterend schrijver die net als ik in Hamme opgroeide. Hij is de zoon van een veehandelaar, en komt dus uit een nogal bruut milieu, waar je je ook aan moet ontworstelen, zeker als je een gevoelige jongen bent die wil schrijven. Herman is naar de universiteit getrokken, en heeft zich van daaruit als schrijver gelanceerd. Waarom ben ik niet naar de academie van Antwerpen getrokken? Of misschien had ik ook naar de universiteit moeten gaan, en mijn andere passie moeten volgen, de natuurkunde? Ik lees nog altijd erg veel over het onderwerp, ook over kwantummechanica. Misschien zou ik, ook met zo'n diploma op zak, uiteindelijk wel striptekenaar geworden zijn, dat weet je niet. Een beetje zoals Brian May, de gitarist van Queen, die natuurkunde studeerde. Hij onderbrak die studies om rockgitarist te worden, toen Queen zijn grote doorbraak beleefde. En hij heeft zijn studies pas decennia later afgemaakt.
Mijn hele jonge leven maakte ik al strips. Ik was zoekende en veranderde voortdurend van stijl. Ik werkte ook niets af. Het ging vooral om heel verschillende losse dingen, er zat weinig substantieels tussen. Ik wilde al wel verhalen schrijven, maar was er nog niet rijp voor. Dat veranderde pas toen ik op de academie van Dendermonde Sylvain Polfliet leerde kennen, een studiegenoot. Ik was toen 19, Sylvain werkte al een tijdje aan een realistische strip. Ik zou hem helpen bij het schrijven van die strip, kwamen we overeen, en we zijn toen met het voorstel naar de krant Het Volk getrokken. We slaagden er in de strip verkocht te krijgen. 'Brian Howell' heette die reeks, en ze heeft een paar jaar dagelijks in Het Volk gelopen. Het was hels, want Sylvain combineerde het met een dagjob. Ik was scenarist en decortekenaar. Het was mijn eerste echte realistische strip.
Blunder
Mijn eerste humoristische strip ontstond dankzij Pirana (cartoonist en tekenaar, pseudoniem van Leon Van De Velde - TH). Hij kwam aanzetten met het idee een strip over een circus te maken. Wij maakten toen stopcomics ergens in een lokaal blaadje, en daar lag het ontstaan van wat later 'Circus Maximus' is geworden, de reeks die ik voor het Nederlandse stripblad Eppo zou gaan maken. Al zou het nog jaren duren voor ze daar voor het eerst in zou verschijnen.
Op een bepaald moment - ik was nog geen twintig - wou ik ook voor de krant gaan schrijven. Ik trok naar Rik Clément, die toen op de cultuurredactie van Het Volk werkte. Ik wilde wat bijverdienen, en zag mezelf wel reportages maken over dingen die ik kende, strips en tekenfilms bijvoorbeeld. Rik, zelf ook tekenaar van onder meer 'Dees Dubbel', had er wel oren naar. Voor ik het wist mocht ik bij Hergé langs, met wie ik uren over het vak heb zitten praten. Alleen, het stuk is nooit geschreven. Ik bleek er toch niet voor in de wieg gelegd.
Nee, ik wilde zélf strips maken. Dat zag ik vooral als een feuilleton in een krant of tijdschrift. Ik kreeg 'Brian Howell' aan Het Volk verkocht, maar ik ben mijn werk ook gaan aanbieden bij Kuifje en Robbedoes. Zonder resultaat. Als ik er nu op terugkijk, moet ik toegeven dat ik het verkeerd heb aangepakt. Ik had veel beter contact kunnen leggen met Maurice Tillieux, André Franquin of Yvan Delporte, allemaal zeer toegankelijke mensen die ik later persoonlijk heb leren kennen. Had ik dat als jongeman geweten, was ik meteen langs hen gepasseerd. Andere blunder: ik wilde per se mijn strips zelf schrijven, en daar was het nog veel te vroeg voor. Ik moest nog veel leren. Pas nadat ik later een paar jaar 'Bakelandt' had gemaakt met Daniël Jansens, was ik daar klaar voor. Van hem heb ik veel geleerd over verhaalopbouw en dialogen. Nee, op dat moment had ik gewoon naar Tillieux moeten stappen, hem mijn werk laten zien, en hem moeten vragen of hij geen scenario voor me wou schrijven.
Cauvin
Hoe ik Martin Lodewijk precies heb leren kennen, weet ik niet meer, maar hij maakte niet alleen de 'Agent 327'-strip voor Eppo, hij was ook bij de redactie betrokken. Het blad was op zoek naar nieuw bloed. 'Circus Maximus' leek volgens Martin wel iets voor Eppo. Van het een kwam het ander. De strip verscheen voortaan in het blad, en Martin is één van mijn beste vrienden in het vak geworden.
De meeste verhalen schreef ik zelf, maar ook Raoul Cauvin (scenarist onder meer bekend van 'De Blauwbloezen' - TH) heeft een verhaaltje of tien, vijftien voor me geschreven. Mijn vriend Kamagurka werkte voor Humo, dat toen net als Robbedoes werd uitgegeven door Dupuis. Hij kwam Cauvin wel eens tegen in de kantoren van Dupuis aan de Livornostraat in Brussel. Hij heeft het hem gevraagd, waarna ik gewoon een afspraak heb gemaakt. Zo gemakkelijk ging dat toen. Soms denk ik dat ik al het 'Circus Maximus'-materiaal eens bij elkaar zou moeten zoeken. Het zou moeilijk zijn, denk ik. Alles zit door elkaar, ongeordend. Een deel van die platen is later nog digitaal ingekleurd, om hernomen te worden in Robbedoes en het Suske en Wiske Weekblad. Maar wellicht zijn die digitale files niet meer te lezen, en moet het allemaal opnieuw worden ingekleurd. Ik zou het fijn vinden, hoor, en ik denk dat er een viertal goede albums mee te vullen zijn, maar vooralsnog heb ik nog niet de tijd gevonden. Het was een leuke reeks, die ik verder had moeten uitwerken. Was het onderwerp, een circus, te beperkt? Misschien, maar in beginsel is élk onderwerp beperkt. Als je een strip maakt over een bureeljongen die Guust Flater heet die de hele dag zit te niksen, is dat in principe ook een héél beperkt onderwerp? En kijk wat het geworden is.
'Circus Maximus' begon in 1977 in Eppo te lopen, 'Bakelandt' liep toen al twee jaar dagelijks in Het Laatste Nieuws. Ik was een jaar of 25, en ineens had ik meer werk dan me lief was. Ik maakte voor het eerst kennis met de soms echt beangstigende symptomen van stress, ik begon onder meer te hyperventileren, omdat ik het allemaal niet meer rond kreeg. Voor Het Laatste Nieuws tekende ik elke week zes halve pagina's 'Bakelandt', Eppo verwachtte ook tien pagina's 'Circus Maximus' per maand, en het werd me allemaal te veel. 'Circus Maximus' is daar uiteindelijk de dupe van geworden. We zijn nu veertig jaar verder, en het heeft toch 25 jaar geduurd vooraleer ik de stress echt onder controle kreeg. Vooral na mijn veertigste heb ik een paar heel stressgevoelige periodes gehad. Alleen de laatste 15 jaar gaat het vanzelf, bijna al dansend. Ik weet ondertussen ook van mezelf dat, als de nood aan de man komt, en er een pagina gemaakt moet worden, ik in drie of vier uur een noodpagina kan maken, en dat inspiratie iets is dat nu niet meer zal opdrogen. Ik heb onder meer 96 verhalen van Bakelandt gemaakt, ik werk nu aan het 86ste van 'FC De Kampioenen'. Ik vermoed dat er in totaal om en bij de 250 albums op mijn naam staan. Het zal dus volgende keer ook wel weer lukken. Martin Lodewijk heeft ooit gezegd: 'Wie vijf verhalen kan maken, kan er ook 500 maken.' En weet je wat? Hij heeft gelijk.
Zwarte Belle
Het idee voor 'Bakelandt' komt van Daniël Jansens, de scenarist met wie ik het project opstartte. In het begin bleven we vrij dicht bij het historische personage Bakelandt, waar wat literatuur over bestaat. In tegenstelling tot wat de overlevering wilde, had die 'Bende van Bakelandt' niet zo erg veel mispeuterd. Ze zijn tot de dood veroordeeld voor beperkte feiten, niet meer dan een paar diefstallen. De eerste de beste jeugdbende vandaag heeft meer op haar kerfstok dan die hele 'Bende van Bakelandt'. We voelden dus al snel de behoefte om het open te trekken. Met Rooie Zita gebeurde dat al meteen. Daniël had in het concept voor de strip een Zwarte Belle voorzien, een historisch personage. Ze was een vriendin van Bakelandt. Al schetsend had ik een mooie roodharige getekend, en Daniel zei: 'We gaan die zwarte niet pakken, we gaan die rosse nemen.' Ze is echt het peper en zout van de reeks geworden, al is ze gewoon uit een losse tekening ontstaan. Ze had meteen een erg leuk karakter, vanwege haar eigenzinnighed. Die typering, haar potige karakter, is aan Daniël te danken. Later hebben we Zwarte Belle nog wel als nevenpersonage opgevoerd.
In wezen heeft 'Bakelandt' ook een beperkt onderwerp. Als ik mij had gehouden aan de historische figuur Bakelandt, of aan de fictie van de brigand die het tegen de Fransen opneemt, waren we na tien verhalen uitgepraat geweest. Bovendien: in die hele katholieke mythologie rond de Boerenkrijg van voor outer en heerd was ik niet geïnteresseerd, het is mijn clubje niet. Daniël en ik voelden al zeer vlug dat we andere wegen moesten inslaan, en er ook de internationale context van die tijd moesten bij betrekken.
Ergens middenin het zestiende verhaal, 'De gouden harp', is Daniël plots overleden. Halverwege het verhaal moest ik dus niet alleen het tekenwerk, maar ook de uitwerking van het scenario voor mijn rekening nemen. Ik denk dat ik aanvankelijk vrij trouw aan ons gezamenlijke opzet ben gebleven. Pas toen ik het personage Schulmeister geïntroduceerd heb, is het karakter van de reeks wezenlijk beginnen veranderen. In het Waalse boekendorp Redu had ik een heel mooi boekje gevonden uit 1926, een klein biografietje van Charles Louis Schulmeister, geheim-agent van Napoleon. Ik had het meegenomen omdat zijn naam me vaag nog iets zei, omdat ik wat fragmenten gezien had van een televisieserie die de ORTF, de Franse publieke zender, in de jaren 60 over hem had gemaakt. Dat boekje heeft inspiratie geleverd voor ontzettend veel verhalen. Schulmeister is een man die enigszins tussen de plooien van de geschiedenis gevallen is, vooral omdat men in de negentiende eeuw neerkeek op spionnen. In die tijd omschreven ze hen als de meest verachtelijke mensen die er bestonden. Ze werden door niemand geapprecieerd, ze werden uitgespuwd. Een tijd lang heb ik een klassiek 'Bakelandt'-verhaal, dat dichter bij het oorspronkelijke opzet bleef, afgewisseld met een Schulmeister-verhaal. De lezers hebben er altijd enthousiast op gereageerd.
Zalfjes
Halverwege de jaren 80 waren er zelfs plannen voor een 'Bakelandt'-film. Ik heb toen een aantal versies van een scenario voor die film geschreven, en daar is een flinke ruzie met de producent over ontstaan. De man wilde ingrepen doen die ik niet kon laten passeren. De slechterik van de reeks, Raoul de Crèvecoeur, was geschrapt en vervangen door een commandant met een huidziekte die voortdurend zalfjes nodig had. 'Wat is dit? Een sabelsleper met een ooglap die er gevaarlijk uitziet ga je vervangen door een ziekelijke commandant met een huidziekte?' Zo waren er tientallen ingrepen waar ik het hoegenaamd niet mee eens was. De filmcommissie had de financiering voor de uitwerking van het scenario en de pre-productie al goedgekeurd, maar ik zei njet. Ik nam een advocaat onder de arm, en heb alles geblokkeerd. Op zeker moment is de producent overleden. Robbe De Hert heeft het project begin jaren 90 nog even overgenomen, maar hij was met duizend-en-een andere dingen bezig. Het project is uiteindelijk een stille dood gestorven.
In die periode heb ik tekenaar Claus Scholz geëngageerd als medewerker, omdat ik mijn handen meer dan vol had met het filmproject. Het heeft me indertijd ongeveer een miljoen Belgische frank gekost - een kapitaal. Ik had een versie van het scenario geschreven met Herman Brusselmans. Of dat de meest ideale keuze was weet ik niet, maar we hebben ons wel goed geamuseerd. Herman kan goeie dialogen schrijven, en iemand die zijn werk doet, moet betaald worden. Dus ik betaalde hem uit eigen zak. Aan dat hele mislukte filmproject heb ik bovendien een zware depressie van zes maanden overgehouden. Ik heb maanden hier op de sofa gelegen, de fut was eruit. Gelukkig kon ik toen op Claus rekenen, die uiteindelijk twee decennia voor me is blijven werken, tot aan het einde van 'Bakelandt' in 2005.
Ik heb wel het gevoel dat ik iets te lang met 'Bakelandt' ben doorgegaan. De laatste twintig verhalen heb ik echt naast het werk voor 'FC De Kampioenen' geschreven. Ik maakte zelfs de schetsen niet meer, ik liet het tekenwerk volledig aan Claus over. Ik begon dan wel steeds vol goede moed de pagina's aan te schetsen, maar hield dat amper een paar pagina's vol. Gevolg was dat ik er minder voeling mee had. Het was op de een of andere manier niet meer van mij. Toen ik de composities van de tekeningen en de houdingen van de personages nog aanschetste, had ik dat gevoel nog wel. Maar goed, die laatste twintig albums, ze zijn wat ze zijn.
Dummy
In het algemeen kijk ik met veel genoegen terug op 'Bakelandt'. Er zijn zeker een 40-tal verhalen die perfect in het Frans zouden kunnen verschijnen, vind ik, onder meer de meeste verhalen rond Charles Schulmeister. Voor het verhaal noch voor de tekeningen moet ik me schamen. Ik speelde al jaren met het idee om met die beste verhalen naar een Franse uitgever te stappen. Maar naar de welke? In het Frans verschijnen jaarlijks 5000 nieuwe albums, op de markt gebracht door 350 uitgevers. De chaos op die markt is enorm, iedereen is enkel nog met zichzelf bezig. Als je daar probeert tussen te komen, krijg je overal nul op het rekest. Toen dacht ik: 'Of er nu 350 of 351 kleine uitgevers op die markt zitten, maakt ook weer niet zoveel verschil. 'Bakelandt' is van mij, ik heb de rechten. Niemand doet er iets mee, en het is eigenlijk leuk materiaal. Laat ik het gewoon zelf doen!' Deze week hebben we een eerste dummy gemaakt. Daarmee trek ik binnenkort naar Parijs, naar een verdeler. Op basis daarvan ga ik dan bepalen op welke oplage ik die strips ga drukken. Iets in de orde van 3.000 of 5.000, schat ik, ik weet het nog niet precies. Het hele project hoeft geen geld op te brengen, ik heb het geluk dat ik er mijn brood niet mee moet verdienen. Ik zou het vooral fijn vinden als het er was. Het is meer een hobby? (lacht)
Wat me aantrekt aan de Franse markt? Laten we het zo zeggen: wat me ergert, is dat wij als Vlaamse tekenaars niet op die Franse markt geraken. Ik begrijp niet waarom dat zo is. De uitgevers hebben er natuurlijk nooit moeite voor gedaan. Het kan niet. Ze willen niet. Ze zijn niet geïnteresseerd? Alle excuses heb ik gehoord, ook toen er nog maar vier of vijf Franstalige stripuitgevers waren en er nog maar 200 albums per jaar verschenen. Mijn idee is altijd geweest: je moet dat gewoon zelf doen, en niet vanuit Antwerpen, maar vanuit Parijs, of toch minstens Brussel. Veel Vlaamse tekenaars denken dat de Franstalige markt voor hen gesloten bleef omdat ze Vlamingen zijn. Ik begrijp die frustratie niet en ik denk dat ze onterecht is. Ik heb mijn hele leven vooral strips gelezen die door Franstaligen gemaakt werden, en ik had heel snel de ambitie om me bij dat clubje aan te sluiten. Ik sprak goed Frans, en kende veel tekenaars. Achteraf bekeken had ik die ambitie zeker kunnen waarmaken. Ik ben te lang bij 'Bakelandt' en bij de krant blijven plakken. Ik ben namelijk altijd een trouwe soldaat geweest, en af en toe speelt dat in je nadeel. Je moet durven breken met iets, en nieuwe dingen aanvatten. Ik zat in een comfortabele positie. Ik kon een betrekkelijk mooi maandloon verdienen van wat de krant ons betaalde, daar leefde ik van. De inkomsten uit de albums kwamen daar bovenop. Wellicht had ik het wat te goed, en liep het wat te gemakkelijk.
Ondertussen introduceer ik ook Franse stripmakers in de Vlaamse familiestrip. Mijn vrouw Marie-Jeanne en ik wonen een deel van het jaar in Frankrijk, nabij de Mont Ventoux. Op een bepaald moment geraakte ik aan de praat met de uitbater van een restaurant waar we al jaren kwamen. 'Ah, u maakt strips! Een andere klant van mij doet dat ook.' Het bleek om scenarist François Corteggiani te gaan. Hij woont in Carpentras en blijkt zowaar een kenner en verzamelaar van Vlaamse en Nederlandse strips. Hij heeft nog met Daan Jippes gewerkt en onder meer voor Donald Duck geschreven. Het heeft na dat gesprek met die restaurantuitbater nog twee jaar geduurd vooraleer we elkaar ontmoet hebben, maar nu schrijft hij scenario's voor me, voor de 'Kampioenen'-spin-off 'Vertongen & Co'. Hij vindt het erg leuk om doen, omdat het een soort strips is dat in Frankrijk niet meer gemaakt wordt.
Assistent
Eén keer heb ik het gevoel gehad dat de internationale doorbraak bijna een feit was, toen ik met tekenaar Dirk Stallaert de reeks 'Nino' maakte, die we bij uitgeverij Le Lombard hadden ondergebracht. De verkoop was nog niet top, maar vooral in Frankrijk werd de reeks extreem goed ontvangen. Ze had ontzettend veel potentieel, en de mensen van de uitgeverij zagen de reeks doorgroeien tot 100.000 verkochte exemplaren. Toch koos Dirk er voor om assistent van Marc Sleen voor 'Nero' te worden. Mijn hart bloedt nog steeds als ik er aan terugdenk. Al twintig jaar speel ik met het plan om de reeks zelf verder te zetten. Het idee voor het volgende, vierde verhaal, ligt klaar. Er zijn elf pagina's geschreven, er zijn er zelfs al vier of vijf getekend? Ik zou het wel willen afwerken, maar dan zou ik me een half jaar lang moeten kunnen vrijmaken.
Voorlopig zal de tijd me ontbreken, vrees ik. Op dit moment onderhandelen we over de verlenging van het 'Kampioenen'-contract voor nog eens vijf jaar. Tot mijn zeventigste dus. De drang om te minderen voel ik nog niet. Moest 'FC De Kampioenen' worden stopgezet, zou ik onmiddellijk andere dingen maken. Maar nu doe ik door, ook om de mensen die voor je werken aan de slag te kunnen houden. Dat heeft onder meer met wiskunde te maken. Stel dat ik mijn werk zou willen terugschroeven, en ik tegen Luc Van As en Wim Swerts, met wie ik 'Vertongen & Co' maak, en tegen Tom Bouden, die 'FC De Kampioenen' in inkt zet, zou zeggen: ik maak nog maar twee albums per jaar. Dan komen zij niet meer rond, en dan is de kans groot dat ze ander werk gaan zoeken. Dan zou ik wel proberen minderen, maar van de weeromstuit weer alles zelf moeten gaan doen. Het zou op hetzelfde neerkomen.
Windkracht 10
De 'FC De Kampioenen'-strip is ook weer iets dat in wezen heel toevallig tot stand is gekomen. Toen ik een jaar of 45, 46 was, stelde ik vast dat de verkoop van 'Bakelandt' aan het teruglopen was. Hoe het kwam weet ik niet, maar we waren onder de 30.000 verkochte exemplaren van elke nieuwe titel gezakt. Dat was op zich niet slecht, vandaag zou iedereen ervoor willen tekenen. Maar ik vond dat ik een beetje vooruit moest denken, en met iets nieuws moest komen. Ik zag het niet meer zitten om van nul te beginnen, en een nieuwe strip met totaal onbekende personages te lanceren. In het beste geval zou ik er dan tien jaar over doen om er misschien een matig succes van te maken. Op de een of andere manier had ik dus een onderwerp nodig dat al bekend was bij het publiek. Omstreeks die tijd vroeg producent Erwin Provoost me of ik geen stripversie wilde maken van de televisiereeks Windkracht 10, die toen in voorbereiding was. Hij bezorgde een paar videocassettes, maar ik zag het uiteindelijk niet zitten. Het idee om van een bestaande televisieserie een stripadaptatie te maken bleef wel hangen. Plots dacht ik aan 'FC De Kampioenen'.
Bij de uitgeverij hadden ze er wel oren naar, al zagen ze het als een beperkt experiment. De toenmalige uitgever had voor het eerste album een oplage van 15.000 exemplaren vooropgesteld, maar de vertegenwoordigers, die de titel bij de winkels aanboden, lieten meteen weten dat dat niet genoeg zou zijn. Het werden er 50.000, meteen gevolgd door herdrukken van 15.000 en 5.000 exemplaren. We bleken onmiddellijk veel lezers te hebben. Tijdens het eerste jaar van de 'FC De Kampioenen'-strip verkochten we in totaal 250.000 albums van de reeks, plus nog eens 100.000 'Bakelandt'-albums. De eerste drie jaar van "F.C. De Kampioenen" ging de verkoop van de albums gestaag achteruit. Alle reeksen hadden het toen moeilijk. Gelukkig wisselde de directie bij Standaard Uitgeverij, en kwamen Eric Willems en Diane Devriendt aan het roer. Zij stelden tot hun verbazing vast dat er nooit herdrukken waren geweest van 'FC De Kampioenen'. De nieuwe titels werden uitgebracht, daar bleef het bij. De vorige directie vond herdrukken te duur. Willems en De Vriendt deden het wel, en het jaar daarop verdubbelden de verkoopcijfers. Om maar te zeggen: de politiek van een uitgever kan van groot belang zijn. Sindsdien is de verkoop alleen maar gestegen.
Acteurs
Tien jaar geleden al had ik het gevoel dat de strip, los van de televisieserie, op eigen benen stond. Dat is een juiste inschatting gebleken, want de verkoop van de albums heeft niet onder de stopzetting van de televisieserie geleden. Wel integendeel. Ondertussen is er ook al een 'Kampioenenfilm' gemaakt, 'Kampioen zijn blijft plezant'. Zonder al te pretentieus te willen klinken: ik durf te zeggen dat er zonder mij geen film geweest zou zijn. Eind 2010 leek het project om ooit een langspeelfilm te maken met de karakters uit de reeks dood en begraven. De VRT had de reeks stopgezet en de boeken dichtgedaan, veel van de acteurs zaten zonder werk. Een jaar of twee daarvoor was er een laatste keer geprobeerd zo'n project van de grond te krijgen, maar de acteurs hadden het scenario afgeschoten. 'Dit is te gek voor woorden', dacht ik. 'Er staan minstens een miljoen mensen klaar om naar die film te gaan kijken. Als het fout is gegaan omdat de acteurs het verhaal niet goed vonden, moet je er eerst voor zorgen dat je een verhaal verzint dat ze wél goed vinden.' Dus heb ik Bart Cooreman gecontacteerd, die al veel afleveringen van de reeks geschreven had. Ik had een idee in mijn hoofd, het concept van wat de eerste film is geworden, en daar zijn we toen rond beginnen werken, samen met Johan Gevers, de regisseur van de laatste vijf seizoenen, en actrice en scenariste An Swartenbroeckx, die Bieke speelt in de reeks. Toen we een eerste versie van de synopsis hadden, zijn we samen gaan zitten met de acteurs. Die hadden opmerkingen, maar ze waren meteen voor het project gevonden. Ze vonden het vooral fijn dat het een écht filmscenario was, en geen opgerekte aflevering van het feuilleton. Na nog een hele hoop verdere revisies en herwerkingen zijn we uiteindelijk naar een producent en naar de VRT gestapt. De 'Kampioenen'-film stond weer op de rails.
Bij de opnames van 'Kampioen zijn blijft plezant' hebben we enorm veel tegenslag gehad: het weer in Frankrijk was verschrikkelijk. In april 2013 hadden Marie-Jeanne en ik nog een tocht gemaakt langs de locaties in de Provence. Het waren vaak prachtige dorpjes die onder een stralend blauwe hemel op de acteurs lagen te wachten. Alleen: toen die hele ploeg een maand later arriveerde, was de lucht grijs en was het drie graden boven nul. Alles was geboekt, de ploeg van zestig man was ter plaatse. Je kon niet zomaar een paar dagen wachten. Er moest gedraaid worden, zon of geen zon. De draaidagen waren tot op de minuut nauwkeurig ingepland. Sommige scenes, die zich op een zonnige zomerdag afspelen, zijn echt in een druilerige regen gefilmd.
Toen de eerste film uit was gekomen en 750.000 mensen waren komen kijken, gebeurde er weer niks. Niemand nam een initiatief voor een tweede film. Met de vier scenaristen zijn we toen bij elkaar gaan zitten, en later is Jan Verheyen als regisseur mee aan boord gekomen. We wilden een tweede filmproject opstarten. Het scenario is nu klaar, en binnen een paar maanden gaan we filmen. Met dezelfde ploeg. Alles is nu wel veel sneller gegaan. Omdat iedereen nu wist dat het echt kan. De tweede film wordt vooral in België gedraaid. Er zijn wel enkele scènes die zich in Indië afspelen (al worden ze in Sri Lanka gedraaid), maar daar zijn maar een handjevol acteurs bij betrokken. We moeten niet met de hele ploeg op verplaatsing.
Bizar avontuur
Als je 65 wordt, kijk je onwillekeurig toch eens terug, al ben ik niet al te nostalgisch aangelegd. Dan blijkt je leven tot nog toe toch vol vreemde ontmoetingen, kansen én gemiste kansen gezeten te hebben. Een bizar avontuur is het. Er zijn me tal van dingen overkomen, vaak op de een of andere manier toch dingen waarvan ik vroeger droomde dat ze me zouden overkomen. Dat is toch heel mooi, ik ben er ook dankbaar voor. Ik heb strips mogen maken, en zelfs films. Soms kan het raar lopen. In de jaren 80 werkte ik er aan, en gebeurde het niet. Toen ik het idee al had opgegeven, kwam het er toch nog van.
Of er dingen zijn die ik mis? Misschien realistisch tekenwerk. Op dat vlak zou ik toch verdere stappen willen zetten, en nieuwe dingen uitproberen. Al jaren teken ik niet meer met penseel, dat zou ik nog wel willen doen. Nu ik 65 geworden ben, besef je meer dan ooit dat je tijd korter wordt. Binnen 15 jaar zal ik 80 zijn. Ik moet nu dus keuzes gaan maken. Ik zal er maar meteen bij vertellen: alweer maak ik ze niet. Het moet zijn dat ik niet graag keuzes maak. (lacht) Ik blijf vastzitten in hetzelfde stramien. Misschien is dat een fout, maar ik heb nog altijd de ambitie om strips te maken voor een groot en breed publiek. Waardering van je lezers is toch het mooiste wat je kan krijgen. Bovendien zijn de lezers van 'FC De Kampioenen' eerlijke lezers. Ik waak er over dat het een strip voor kinderen blijft. De strip is een volwassen medium geworden, maar al te vaak vergeet men strips te maken die ook voor kinderen bestemd zijn. Ik wil niet dat mijn strips ouder worden met hun lezers en hun tekenaar, en daarom bewaak ik de soms wat naïeve helderheid van de 'Kampioenen'-strips.
"Ik ben blij met een hele hoop dingen die ik gedaan heb: 'Nino', het begin van de reeks 'Kowalsky', die ik niet heb kunnen afmaken. Of sommige van de beste verhalen van 'Bakelandt', onder meer die zich in Venetië afspelen, en een aantal verhalen van 'FC De Kampioenen' - ik denk er met plezier aan terug. Soms denk ik wel eens dat ik meer had moeten schilderen, misschien komt dat nog. Niemand kan ook zeggen dat ik niet hard gewerkt heb. Omdat ik geen minuut kan stilzitten, en het zelfs geen uur uithoud voor de televisie, begin ik op het eerste vrij moment dat zich aandient weer met het opzetten van een volgend verhaal voor 'De Kampioenen' of 'Vertongen & Co'. Het is sterker dan mezelf. (lacht:) Je zou op den duur gaan geloven dat ik het gewoon graag doe, niet?"