Bakelandt en Pé zijn getuige van een vechtpartij. Een man raakt zijn tegenstander in volle borst. Bakelandt en Pé komen tussenbeide en redden de man die een Oostenrijkse huzaar is van een gewisse dood. De ongelukkige heeft echter zijn geheugen verloren en kan maar een woord uitbrengen "De Loupoigne". In zijn zadeltassen vinden ze een fortuin aan gouden leeuwen. Deze munten, die niet meer in omloop zijn werden geacht omgesmolten te zijn door de Fransen. Bakelandt en Pé vertrekken naar Loupoigne op zoek naar Charlepoeng. Onderweg worden ze overvallen door zijn bende en maken ze hardhandig kennis met de "Tijgerin", het nichtje van Charlepoeng. Charlepoeng zou graag de herkomst van de goudschat kennen en wil de huzaar ondervragen. Er zijn echter kapers op de kust. Drie Duitssprekende paters zijn hem voor en ontvoeren het slachtoffer en in zijn eigen bende is een verrader die een gemene zaak maakt met generaal Jardon, de bevelhebber van de troepen van het departement van de Dijle. Deze krijgt zo eindelijk de kans om Charlepoeng en zijn kompanen op te pakken en meteen ook het goud binnen te rijven.